Zes weken veldwerk
 
Soms fiets ik puur voor mijn plezier, maar als auteur van enkele fietsgidsen stap ik ook vaak op de fiets om dingen uit te zoeken of te controleren. Zo reed ik in 2016 en 2017 viermaal een stuk van de Frontlijnroute, waar ik al 5 jaar niet was geweest. In april 2016 het eerste stuk tussen Nieuwpoort en Arras. In augustus had ik het volgende stuk willen doen, maar toen vond ik het veel te warm. Half september brak er in Noord Frankrijk weer een periode met aangenaam fietsweer aan en stapte ik weer op mijn fiets voor een weekje veldwerk. Zo ook in mei en september 2017. In totaal was ik zes weken onderweg om de hele Frontlijnroute te verbeteren en weer up to date te krijgen. Voor de eerste editie, die in 2012 verscheen, had ik er in de drie voorafgaande jaren al 10 weken rondgefietst. Ook hebben enkele proeffietsers toen de meeste trajecten nog nagefietst.
Het verwerken van de gemaakte aantekeningen, gps-data en foto's kost veel meer tijd dan het veldwerk zelf. Daarbij kwam ook nog het bijwerken van de routekaarten, het tekenen van nieuwe stadsplattegrondjes (tot in 2015 deed uitgever-cartograaf-vormgever Michaël Wannet dit nog) en het bewerken van nieuwe foto's. Het eindresultaat is een grondig vernieuwde fietsgids, die begin maart 2018 is verschenen.
Daaraan zie je echter niet hoe zo'n route met veel zwoegen, genieten, wikken en wegen geleidelijk tot stand is gekomen; en dat er nog veel meer te zien is dan uiteindelijk in de gids komt te staan. Daarom wil ik hier iets laten zien van het veldwerk dat ik voor deze route-update heb verricht.

 
Dag 1, 18 april 2016. Van Vlissingen naar Diksmuide, 55 km (excl. afstand in de kusttram)
 
 

Het is een frisse maar zonnige lentedag. Ik heb nu geen zin in een lange treinreis met twee of drie maal overstappen naar Veurne of Oostende, maar wil snel op mijn fiets kunnen stappen. Daarom neem ik de rechtstreekse trein naar Vlissingen en de fietspont naar Breskens. Dan volgt een pittig stuk fietsen over de zeedijk met een harde tegenwind. Die dijk is de laatste jaren versterkt met nieuwe duinen, waarvan het zand me nu om de oren waait.
In de verte zijn de havenkranen en windturbines van Zeebrugge al te zien.

 
Zeedijk bij Breskens
Verderop ligt de Verdronken Zwarte Polder. Hier ligt een slufter, die kon ontstaan na een dijkdoorbraak in 1802. Voorbij Cadzand ligt nog een veel grotere slufter: het Zwin. Dit is het restant van een zeearm die eeuwen geleden de vaargeul naar Brugge vormde. Een fietspad langs de Internationale Dijk, die de zuidgrens van het Zwin vormt, verbindt Cadzand met Knokke.
Deze dijk gaat verdwijnen en de achterliggende Willem-Leopoldpolder wordt dan ontpolderd, zodat het Zwin, dat nu langzaam verzandt, meer water zal kunnen bergen (zie hier). Deze ontpoldering verloopt een stuk geruislozer dan die van de Hedwigepolder aan de andere kant van Zeeuws Vlaanderen, waar de landbouwlobby en een legertje politici jarenlang geprobeerd hebben om de ontpoldering te dwarsbomen. Het grote verschil is dat de Willem-Leopoldpolder net over de grens ligt, waar men niet lijdt aan het Zeeuwse Luctor-et-Emergo-syndroom.
 
Het Zwin bij Knokke
Vanaf Knokke verandert de open kust met duinen, dijken en slufters in een eindeloze kuststad, met een kilometerslange muur van torenhoge appartementen langs het strand en af en toe een vergeten stukje duin ertussen. Bij gebrek aan landschap gaat fietsen langs deze Costa del Vlaanderen mij snel vervelen, zeker met tegenwind.
Daarom zet ik mijn fiets achterin de kusttram, die in bijna twee uur naar Nieuwpoort Bad boemelt, met een overstap in Oostende. In de oude frontlijngids was al te lezen dat fietsen voor een paar euro in deze tram meemogen, dus die tip blijft staan. Al denk ik wel dat je op drukke dagen alleen op de beginstations Knokke en Oostende de fietsplek nog leeg zult aantreffen.

In Nieuwpoort Bad start de Frontlijnroute aan het begin van het Westerstaketsel, een pier die het strand scheidt van de vaargeul naar de IJzermonding. De laatste keer dat ik hier was, stond op deze plek een standbeeld van de 'Godin van de wind', uitgebeeld als een stijlvolle dame die vanonder een grote strandhoed zeewaarts tuurt. Voor het oog was ze een fraaie verschijning, waar je best mee op pad zou willen gaan. Maar pas op: zeker voor fietsers kan ze meedogenloos uitpakken.

 
Zo stond de Godin van de Wind in 2010 aan de monding van de IJzer

Nu staat hier een abstracte sculptuur van Willem Vermandere met de titel 'Verzoening'. Eronder is te lezen: 'Ingehuldigd op 8 oktober 2014 op de plaats waar het westelijk front begon, ter gelegenheid van de herdenking van 100 jaar Groote Oorlog'.
De foto van deze plek in de gids, waarop de Godin van de Wind nog te zien is, zal ik moeten vervangen. Vandaag is er helaas geen geschikt licht om een nieuwe foto te maken die net zo fraai is als de oude. Dus zal ik hier nog eens terug moeten komen met beter weer.

Van de frontlinie is hier niets meer terug te vinden. Wel stuit ik na enig speurwerk op een demarcatiesteen, enigszins verborgen tussen de appartementen achter de kustpromenade. Dit is de meest noordelijke van de circa honderd gedenkstenen die in de jaren twintig langs de frontlijn in België en Frankrijk zijn geplaatst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers hun best gedaan om de opschriften onleesbaar te maken, maar dat is niet helemaal gelukt. 'Hier werd de overweldiger tot staan gebracht - Ici fut arrêté l'envahisseur - Here the invader was brought to a standstill', valt nog net op drie zijden van de steen te lezen.

 
Demarcatiesteen in Nieuwpoort Bad
Ik fiets enkele kilometers landinwaarts naar de Ganzepoot: het sluizencomplex dat in 1914 benut werd om van de smalle IJzer een brede waterlinie tegen de oprukkende Duitse troepen te maken. Bij helder weer is de Ganzepoot goed te overzien vanaf de top van het nabijgelegen Koning Albert I monument.
 
Sluizencomplex de Ganzepoot in Nieuwpoort
Dan volgt de Frontzate, het fietspad op de oude spoorbedding naar Diksmuide. Bij het voormalige station van Ramskapelle zitten drie versteende soldaten met elkaar te drinken. ‘Verbroedering 25-12-1914’ heet dit kunstwerk van William Livermore. Op kerstavond 1914 besloten frontsoldaten op allerlei plekken spontaan de strijd te onderbreken om kerst met elkaar te vieren. Hun commandanten waren verbolgen. Zodra de weersomstandigheden het toelieten, moesten de militairen elkaar weer gaan beschieten.
 
Verbroedering 25-12-1914 in Ramskapelle
In Oud Stuiveken staat een monument voor de gesneuvelden van het eerste en tweede bataljon karabiniers wielrijders. Ik heb geen idee waar deze fietsers voor ingezet werden, maar niets was in die tijd onmogelijk. De fiets was in 1914 een relatief nieuw vervoermiddel. Net als de zeppelin, waarmee soms bombardementen werden uitgevoerd. Allerlei nieuwe vindingen en technieken werden uitgeprobeerd, en dat liep vaak niet goed af.
 
Monument voor gesneuvelde 'karabiniers wielrijders' in Oud Stuiveken
Vlak voor Diksmuide ligt de Dodengang, waar een deel van de loopgraven is geconserveerd en met houten vlonders en betonnen 'zandzakken' geschikt gemaakt is voor toeristische consumptie. Even verderop staat de robuuste IJzertoren, die gebouwd is op de plek waar in 1914 Duitse en Belgische soldaten spontaan kerst met elkaar gingen vieren. Het is ook een plek waar Vlaamse soldaten zich steeds meer gingen storen aan de arrogantie van hun Franstalige officieren.
Het bijzondere van de IJzertoren is dat deze destijds tegen de verdrukking in tot stand is gekomen. Vanaf het begin was deze toren niet alleen een monument voor gesneuvelde Vlamingen, maar ook een symbool van de Vlaamse Beweging, die door de Belgische overheid zowel na de Eerste als de Tweede Wereldoorlog werd beschuldigd van collaboratie met de Duitsers. In 1946 werd de IJzertoren vakkundig opgeblazen. De daders zijn nooit opgespoord, zodat er over de verwoesters van deze toren wel net zoveel complottheoriën zullen bestaan als over de Bende van Nijvel. Bijna twintig jaar later verrees op de ruïnes van zijn voorganger de huidige IJzertoren. Ditmaal van gewapend beton, dus beter bestand tegen dynamiet, maar niet tegen de toenemende verscheurdheid binnen de Vlaamse Beweging.
In de fietsgids probeer ik als niet-Belg de bizarre geschiedenis en betekenis van de IJzertoren, de jaarlijkse IJzerbedevaart en de rechtse afsplitsing daarvan, de IJzerwake, in een halve pagina uit te leggen aan andere niet-Belgen. Dat is best wel spitsroeden lopen, want minstens een op de drie lezers komt uit Vlaanderen.
 
IJzertoren bij Diksmuide
Na jaren van verwaarlozing en een gedwongen sluiting is camping De IJzerhoeve in Diksmuide weer open. Wanneer ik langs kom fietsen, zijn de kleinzoons van de vroegere eigenaar hard bezig om het terrein op te knappen. Enkele maanden na mijn bezoek is de camping gereed voor het zomerseizoen (zie hier).
 
Dag 2, 19 april 2016. Van Diksmuide naar Ieper, 65 km
 
 
Langs de oevers van de IJzer en de Ieperlee slingert de route vrijwel autovrij naar Ieper. Onderweg controleer ik de nummers van de fietsknooppunten, die ik volledigheidshalve noem in de navigatietekst. Dat leek handig, totdat het netwerk van fietsknooppunten in West-Vlaanderen radicaal op de schop werd genomen. De meeste bordjes vermelden inmiddels de nieuwe nummers, maar af en toe verraadt een afwijkend oud nummer bovenop een wegwijzer dat de persoon die de bordjes heeft verwisseld, niet altijd een ladder bij zich had.
 
Fietsknooppunt 28 met oud nummer 22 op de paal
Vlak voor Ieper verlaat ik de hoofdroute voor een alternatief traject langs de slagvelden rond Ieper. Dit traject is bedoeld voor fietsers die wat meer willen zien van het vele oorlogserfgoed rond Ieper. Wie in een wat hoger tempo door wil fietsen, kan dit traject links laten liggen.

Bij Langemark bezoek ik het Studentenfriedhof, waar meer dan 40.000 Duitse soldaten liggen, waarvan een tweetal later Brits bleek te zijn. Op een muur staan namen van 3000 studenten, die in collegezalen waren gezwicht voor nationalistische praatjes en zich vervolgens als vrijwilliger hadden aangemeld. Naïef en onervaren sneuvelden ze massaal bij de eerste gevechten om Ieper. Met vlakke grijze grafstenen onder hoge eiken is deze begraafplaats van een serene schoonheid, die niet wordt vertroebeld door uitingen van trots of grandeur. Anders dan de Britten en de Fransen, hebben de Duitsers het afgeleerd om hun verleden te romantiseren.

 
Studentenfriedhof bij Langemark
Onderweg stop ik even bij een Mariabeeldje. Het is een van de weinige die hier nog staan. De meeste zullen in het strijdgewoel ten onder zijn gegaan. Dit beeldje heb ik vijf en zes jaar terug gefotografeerd. De eerste keer, op 19 mei 2010, waren de velden erachter nog kaal.
 
Mariabeeldje op 19 mei 2010
Een jaar later, op 13 juni 2011, stond het hier vol met graan.
 
Mariabeeldje op 13 juni 2011
Nu, op 19 april 2016, is het hier al veel groener dan het in 2010 een maand later was. Ditmaal fotografeer ik het beeldje met de brievenbus ernaast, die een hoog boer-zoekt-vrouw-gehalte heeft.
 
Mariabeeldje op 19 april 2016
Wanneer ik nog wat uitzoom, zie je het begin van een illegale stortplaats. Nu lijkt het nog bouwafval, maar een volgende keer liggen er misschien vaten met drugsafval bij. Klein bier vergeleken met wat zich hier een eeuw geleden afspeelde, dat wel.
 
Dezelfde plek en tijd, ietsje uitgezoomd
Dan komt Tynecot Cemetery in zicht. Met 12.000 graven en de namen van 36.000 vermisten is dit het grootste Britse oorlogskerkhof ter wereld. Maar liefst 70% van de graven is naamloos, met de standaardtekst 'A soldier of the Great War, known onto God'. Van vier graven is vastgesteld dat het om een Duitser gaat. Bussen met Britse bezoekers rijden af en aan.
 
Tyne Cot Cemetery
Veel minder massaal en sfeervoller vind ik Buttes New British Cemetery in het Polygoonbos ten zuiden van Zonnebeke. Hier lijkt geen kip te komen. Ik hoor vogels tsjilpen en ruik het voorjaar. Ook hier staat op driekwart van de graven geen naam vermeld. Mensen die niet weten waar hun overgrootvader is begraven of gewoon een geschikte plek zoeken om bij het verleden stil te staan, zouden net zo goed hierheen kunnen komen. Alleen wordt deze mooie plek niet op de site van Lonely Planet vermeld onder 'Ten places to commemorate the Great War'. Gelukkig maar.
 
Buttes New British Cemetery
Aan de Meenseweg, net voorbij pretpark Bellewaerde, ligt Kasteelhof 't Hooghe. In de tuin van dit hotel liggen ondergelopen mijnkraters met daaromheen enkele goed geconserveerde loopgraven. Hier ging de oorlog letterlijk ondergonds. Beide partijen groeven tunnels onder elkaars stellingen (soms tot 65 m diep) en stopten deze vol met explosieven. Voor de Britten was de Meenseweg, die lijnrecht van Ieper naar het front liep, de 'gateway to hell'. In 1917 was het front haast niet meer te bereiken. Wie hier gewond raakte en nog gered kon worden, moest veel geduld hebben. Voor één brancard waren zes dragers nodig, die er zes uur over deden om sjouwend door de zuigende modder een halve kilometer af te leggen.
 
Buttes New British Cemetery
De route gaat verder naar Hill 62 (destijds genoemd naar het hoogtecijfer van 62 m dat op de kaart stond), een heuveltop waar je nu een mooi uitzicht op Ieper hebt, zeker als je beseft hoe het er hier 100 jaar geleden uitzag. In de wijde omtrek van Ieper stond toen geen muur of boom meer overeind. Een dikke laag stinkende modder bedekte de slagvelden en overal lagen mijnkraters, volgelopen met water en drijfzand.
 
Uitzicht op Ieper vanaf Hill 62
Bij Zillebeke ligt weer een heuvel: Hill 60. Bovengronds keken Duitse troepen hier twee jaar lang uit op Ieper, terwijl ondergronds Britse, Canadese en Australische mijnwerkers tunnels aan het graven waren. De mijn die in een van de tunnels was gelegd, werd bijna door de Duitsers ontdekt, toen ze deze tot op een paar centimeter waren genaderd. De spanning in de Duitse loopgraven was te snijden: 's Nachts hoort men vaak geklop onder de grond. De één zegt dat het de onzen zijn, de ander dat de Engelse genie bezig is mijnen te leggen; deze onzekerheid maakt een mens zeldzaam nerveus.'
Op 7 juni 1917 ontploften 19 van de 23 parate mijnen onder de Duitse stellingen. Van de overgebleven mijnen onplofte er één alsnog in 1955 tijdens een onweer bij Gheer (verderop langs de hoofdroute); drie andere liggen nog altijd te roesten in de grond. De bodem van deze heuvel heeft een ribbelpatroon gekregen als gevolg van de explosies.
 
Hill 60 bij Zillebeke
Als ik weer op mijn fiets stap, komt er net een toeristenbusje aanrijden. 'War & Beer Tours' staat erop. Het is vast een beproefde formule van de Ieperse toeristenindustrie: eerst een rondje Great War en daarna bijkomen in de Sint-Sixtusabij van Westvleteren, waar goddelijk bier wordt gebrouwen.

's Avonds loop ik van de camping in Ieper nog even naar de Menenpoort. In 1927 voegden de Britten deze poort als nieuw bouwwerk toe aan de Ieperse binnenstad. Op de muren zijn de namen van meer dan 50.000 vermiste soldaten te lezen.

 
Namen van vermiste soldaten in de Menenpoort
Nog elke avond wordt hier de Last Post geblazen voor busladingen Britse toeristen. Velen herken je gelijk aan de plastic klaproosjes, bierbuiken, Schotse kilts, felgekleurde haren of een overmaat aan tatoeages. Hun gesneuvelde overgrootvaders zouden vreemd opkijken als ze konden zien hoe de 'gewone' Brit er 100 jaar later uit is gaan zien. Als ik ze op de camping zie, vrees ik dat alle snurkrecords gebroken gaan worden en leg ik alvast oordoppen klaar.
 
Britse toeristen in de Menenpoort

Ieper werd aan drie kanten omsingeld door Duitse troepen. Zij wilden deze stad innemen om daarna door te kunnen stomen naar de Kanaalkust, om daar de aanvoer van troepen en materieel uit Engeland via de havens van Duinkerke, Calais en Boulogne te blokkeren. Het is de Duitsers niet gelukt om Ieper in te nemen, maar na vier bloedige veldslagen was de stad wel compleet verwoest. Als het aan Winston Churchill (die destijds voorzitter was van de Imperial War Graves Commission) had gelegen, was Ieper niet meer opgebouwd, maar een ruïne à la de Berlijnse Gedächtniskirche gebleven.
De Ieperse bevolking had echter andere belangen en keerde terug naar de stad. Uiteindelijk werd besloten om Ieper zoveel mogelijk in de vooroorlogse staat terug te brengen. Kort voor de oorlog was de binnenstad nog gerestaureerd, waardoor voldoende kennis en ervaring aanwezig was om de stad te herstellen. De wederopbouw heeft, met een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog, een halve eeuw geduurd.

Bij de kroeg 't Klein Rijsel zie ik dat de coverfoto van mijn fietsgids nog altijd illegaal als terrasversiering wordt gebruikt, nadat er ook nog een paar vliegtuigen in geplakt zijn (zie dit topic). Deze kroegbaas is zeker niet de enige die de klaproosfoto van mijn website heeft geplukt. Ook iemand die zich 'politicoloog-auteur-opiniemaker-performer-journalist' noemt, heeft mijn klaproos zonder mijn toestemming op zijn/haar (vroeger heette ze Monique, tegenwoordig Mounir) website gezet (zie hier). Overigens staat er onder elke pagina van zijn/haar site een ©-symbool, dus van auteursrecht heeft deze persoon vast wel benul.
Michael Wannet maakte me destijds attent op deze webpagina. Ik had een factuur kunnen sturen en kunnen dreigen met een proces. Deze mensen boffen dat ik van dat soort dingen geen energie krijg en dat ik mijn tijd liever vul met fietsen, schrijven en fotograferen. Ik ben allang blij dat ik niet in een Ieperse kroeg hoef te werken en niet hoef op te draven bij Jeroen Pauw en niet hoef te kreperen op een slagveld...

Aan dit alternatieve traject ga ik weinig veranderen. Wel vind ik dat de routebeschrijving wat uitgebreider kan. Omdat het hele traject op één kaartje past, heb ik in eerdere edities de navigatietekst op één pagina gepropt. Nu vind ik dat verkeerde zuinigheid, want voor fietsers die geen gps-tracks gebruiken, is die tekst nogal karig geworden. In de nieuwe editie krijgen de slagvelden rond Ieper twee kaartjes en anderhalve pagina voor een uitgebreidere routebeschrijving. Er blijft dan ook nog wat ruimte over voor een foto.

 
Dag 3, 20 april 2016. Van Ieper naar Fleurbaix, 75 km
 
 
Vandaag pak ik de hoofdroute weer op. Eerst door de binnenstad van Ieper, langs de Lakenhal. Net als veel andere gebouwen in Ieper, is de huidige Lakenhal een replica van het middeleeuwse origineel. Onderaan dit enorme gebouw zijn nog de grote originele bouwstenen zichtbaar, de bovenkant is opgebouwd met nieuwe stenen die kleiner zijn. In de Lakenhal bevindt zich het museum 'In Flanders Fields', waarin de oorlog vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd.
 
Lakenhal in Ieper
Grotendeels autovrij loopt de route naar de Kemmelberg ten zuiden van Ieper. Het golvende landschap is doorspekt met oorlogsgraven, maar oogt vriendelijk. De polders zijn nu achter de rug, maar nog steeds is alles hier door mensen aangelegd. Zo is de Dikkebusvijver ontstaan door het afdammen van de Kemmelbeek en zijn de vele poeltjes die je hier ziet, ondergelopen mijnkraters.
 
Dikke Busvijver
Bij de Letteberg, een uitloper van de Kemmelberg, zijn nog vier Britse bunkers te vinden, waarvan er eentje onderdak aan vleermuizen biedt.
 
Britse bunker onder de Letteberg
Vlak voor Mesen, met amper 1000 inwoners de kleinste stad van België, doemt een ronde middeleeuwse Keltische toren op. Schijn bedriegt, want deze Ierse vredestoren is nog geen twintig jaar oud. De toren is zo ontworpen, dat de zon het interieur alleen verlicht op het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand, de verjaardag van de wapenstilstand in 1918.
In 1917 sneuvelden veel Ieren bij de Slag om Mesen. Velen van hen vroegen zich af waarom ze wel mochten vechten voor de vrijheid van België, terwijl die vrijheid hen zelf al eeuwenlang door de Britten werd ontzegd.
 
Ierse vredestoren bij Mesen
Mesen ligt op een 'zachte' taalgrens. Alle straatnaamborden zijn er tweetalig, al vormen de Franstaligen in het stadje een kleine minderheid. Ten zuiden van Mesen zijn de taalverhoudingen omgekeerd, en ook daar worden de straatnamen in het Nederlands en Frans vermeld. Tot Armentières, want dat ligt net over de grens in Frankrijk. Ook het netwerk van fietsknooppunten houdt daar op. Fietspaden zijn sowieso dun gezaaid in Armentières. Alleen in noordoostelijke richting is er een mooi jaagpad langs de Leie.

Helaas vormen ook de stille weggetjes die grote delen van Frankrijk aantrekkelijk maken voor fietsers, hier geen goed netwerk. Meestal eindigen ze bij een drukke weg of ze lopen simpelweg dood. De metropool Lille is niet ver weg en dat merk je aan de drukte. Er zijn hier veel doorgaande wegen aangelegd, en daarbij heeft men geen rekening met fietsers gehouden.
De route die ik hier destijds na lang wikken en wegen heb gekozen, is buiten de spitsuren wel te doen en gaat zonder omwegen door de rafelranden van Armentières. Gewoon een kilometer of zeven vooruittrappen met het verstand op nul en de blik op oneindig. Dat vooruittrappen lukt me nog wel, maar het verstand blijft malen en uiteindelijk besluit ik om hier toch maar wat extra veldwerk te gaan verrichten.
Eerst fiets ik naar de Leie ten zuidwesten van Armentières om te zien of daar inmiddels ook een goed befietsbaar jaagpad ligt. Dat valt niet tegen: op de rivierdijk ligt een pad waar ik redelijk goed op kan fietsen. Dit pad volg ik terug naar Armentières. Daar tref ik een gloednieuwe brug over de Leie aan, die van een keurig fietspad is voorzien. Om van het jaagpad op de brug te kunnen komen, is er een trap met een fietsgoot aangebracht. Dat is niet fijn met een bepakte fiets, dus zoek ik een mogelijkheid om fietsend op de brug te komen. Dat blijkt te kunnen, maar betekent wel een omweg van 1.7 km, waarvan 300 m over een grindpad. Die omweg is wel nagenoeg autovrij.
 
Nieuwe brug over de Leie en jaagpad bij Armentières
Een klein stukje verder ligt de oude brug over de Leie. Die heeft geen fietspad en wordt druk bereden door snelverkeer, dus die optie valt af ten gunste van de nieuwe brug.
Ik fiets weer terug over het jaagpad en hoop dat dit doorloopt tot de brug van Sailly-sur-la-Lys, waar ik een mooie doorsteek naar een rustig stuk van de Frontlijnroute kan maken. Dat lukt, al moet ik daarvoor wel 325 m grindpad en 650 m gras met een ondergrond van klei op de koop toe nemen. Nu is het droog en rij ik er op mijn 5 cm dikke banden redelijk vlot overheen. Maar uit ervaring weet ik dat zo'n pad na een flinke regenbui of op dunne bandjes een ander verhaal wordt. Zolang dit jaagpad niet weatherproof is, ga ik de hoofdroute hier niet langsleggen. Die zou dan ook nog 6 km langer worden. Wel voeg ik aan de gids een extra kaartje toe van de jaagpadoptie, die ik presenteer als autoluw alternatief; met een waarschuwing erbij voor fietsers met een modderallergie.
 
Extra pagina met alternatief langs de Leie
Vlak voor het einde van dit alternatief stop ik bij de camping van Fleurbaix, waar ik mijn aantekeningen nog even uitwerk in een leeg TV-zaaltje.
 
Dag 4, 21 april 2016. Van Fleurbaix naar Arras, 64 km
 
 

Vlak voor Fromelles staat het Australian Memorial Park, ter herinnering aan de Slag bij Fromelles in 1916. Dit was de eerste operatie waarbij in Frankrijk Australische troepen werden ingezet. Zij moesten de Duitsers hier afleiden, terwijl het Britse leger al enkele weken bezig was met het rampzalige offensief aan de Somme. Bij Fromelles verging het de Australiërs al net zo catastrofaal. Binnen een dag waren meer dan 5500 van hun soldaten gesneuveld of vermist.
Ik rij hier nu voorbij, omdat ik het al eens bezocht heb. Vaak herinner ik me van zo'n herdenkingsplek alleen een bijzonder kunstwerk, dat me destijds trof. In dit geval is dat een standbeeld op de resten van een Duitse bunker. Hier zie je hoe Simon Fraser, een Australische boer die zich als vrijwilliger had aangemeld, een gewond geraakte kameraad - een 'cobber'- op zijn schouder draagt. Hoewel het nadrukkelijk was verboden, verliet hij hier de loopgraven omdat maten vanuit het niemandsland tussen de stellingen om hulp smeekten: 'Don't forget me, cobbers'. In zijn dagboek schrijft hij dat hij vóór de aanval een van zijn vrienden had beloofd hem te komen redden als hij gewond was. Sinds de slag bij Bullecourt in mei 1917 wordt Simon Fraser vermist.

 
Cobbers monument bij Fromelles
In 2006 werden in Fromelles een paar honderd slachtoffers uit een massagraf gehaald en met een DNA-analyse geïdentificeerd. In 2010 zijn ze herbegraven op de gloednieuwe Pheasant Wood Cemetery aan de rand van het dorp.

Voor de derde keer sinds 2009 fiets ik dit gedeelte van de Frontlijnroute, maar nu pas zie ik net voorbij Aubers de knoestige linde langs de weg staan. Misschien omdat het nu april is en de takken nog niet schuil gaan achter een bladerdek, misschien omdat er nu een bankje met afvalbak naast staat, misschien omdat ik de vorige keren een andere kant opkeek. Op een groen uitgeslagen stenen bordje is te lezen dat deze boom al in de 15e eeuw geplant moet zijn. Het is een mirakel dat tijdens de Grote Oorlog zo'n forse boom, die toen al vijf eeuwen oud was, zo dicht bij de frontlinie overeind is blijven staan. Misschien was dit een wat rustiger stukje van het front.

 
 
Eeuwenoude linde bij Aubers Een bordje vermeldt in welke eeuw de boom moet zijn geplant
Halverwege Armentières en Arras steken spitse, schaars begroeide mijnsteenbergen of terrils als dode vulkanen uit boven het open veld. Ze herinneren aan het zwarte goud dat hier in de twintigste eeuw gedolven werd. In 1914 kwam het grootste deel van de Franse en Belgische steenkolenbekkens in Duitse handen. De frontlijn liep hier vlak langs wat nu nog de hoogste terrils van Europa zijn. Ze zijn geliefd bij mountain bikers.
 
Mijnsteenbergen

Sinds de mijnen zijn gesloten, is dit een verarmd gebied. Om toeristen deze kant op te krijgen, is er in de stad Lens een dependence van het Louvre in een oude mijnschacht geopend. Langs de terrils en over de voormalige mijnspoorlijnen zou je hier een netwerk van fietspaden aan kunnen leggen. Die mijnsteenbergen lijken me ook goede plekken voor windmolenparken. Daar staan geen huizen en aan wind is er zelden gebrek. Verder zuidwaarts, in Artois, zie je steeds meer windturbines in de graanvelden verschijnen. Waarom hier dan niet? Misschien een verhoogd risico op aardbevingen of sink holes met die oude mijnschachten in de ondergrond?
Er mogen hier dan geen kolen meer worden gedolven, bij het passeren van het Canal d'Aire zag ik nog wel een schip met kolen voorbijvaren. Zouden dat dan Chinese kolen zijn? Voor adembenemende natuur moet je niet in de Noordfranse mijnstreek zijn, maar dit is wel een landschap vol mysteries en verhalen waar je fietsend over na kunt denken.

 
Kolentransport in het Canal d'Aire

Zolang de gedroomde voies vertes er niet zijn, blijft het puzzelen om autoluwe routes in de mijnstreek te vinden. In de eerste editie van de gids had ik ergens een paar honderd meter grindpad gevonden als kortste en rustigste verbinding tussen twee voormalige mijnwerkersdorpen. Er lag wat zwerfvuil in de bermen, maar het pad was berijdbaar. Een jaar later troffen fietsers hier een metershoge afvalberg midden op het pad aan. Nadat ze die waren gepasseerd, werden ze belaagd door loslopende honden van het nabijgelegen woonwagenkamp. Daarna heb ik de route toch maar een stukje omgelegd over een doorgaande weg die niet onacceptabel druk is.

Waar de eerste heuvels van het Bekken van Parijs oprijzen, moet kort maar stevig worden geklommen. Die heuvelranden waren beruchte slagvelden. Op de hellingen bij Notre Dame de Lorette sneuvelden meer dan 100.000 Fransen voor een halve kilometer terreinwinst. De heuveltop is nu een erebegraafplaats met een enorm knekelhuis en een vuurtoren. Hier zie ik ook een veld waar moslims zijn begraven. Op deze graven staat geen kruis, maar een platte steen met een uivormige bovenkant.

 
Graven van moslims bij Notre Dame de la Lorette

Ik denk aan een leuke ontmoeting, die we hier vijf jaar terug hadden. We stonden naast onze fietsen toen we werden aangesproken door een van de vrijwilligers die hier bezoekers rondleiden. Het was een man van rond de zeventig, die ons in redelijk goed Engels met een mooi Frans accent van alles kon vertellen over mannen, vrouwen en paarden (uitgesproken als 'orses') die hier als kanonnenvlees, koeriers, verplegers of transportmiddel hadden gediend.
Als Fransman moet hij lachen om die malle plastic poppies die de Britten hier overal meezeulen. 'Dat komt door John McCrae', zegt hij hoofdschuddend. John McCrae was een Canadese arts die bij een eerstehulppost in de buurt van Ieper werkte. Daar schreef hij het gedicht dat begint met 'In Flanders Field the poppies blow, between the crosses, row on row...'. Sindsdien laten Britten met opgespelde klaprozen zien dat ze betrokken zijn en dat ze doneren. 'In Frankrijk kunnen we dat wel zonder klaprozen', glimlacht de gids.

Een paar kilometer verder veroverden Canadezen in april 1917 een heuvel op de Duitsers, nadat een Marokkaans onderdeel van het Vreemdelingenlegioen dat een jaar eerder al had geprobeerd. Bij helder weer biedt een torenhoog beeld van wit marmer op de Vimy Ridge een weids uitzicht over de mijnstreek.

 
Canadees monument bij Vimy Ridge

De route loopt hier eerst steil omhoog via een slecht onderhouden asfaltweg en daarna over een vlak bospad. Enkele jaren terug meldde een fietser dat hij hier was vastgelopen in de modder. Sommige kaarten laten hier in de buurt een verharde weg zien die als asfaltalternatief voor dat bospad zou kunnen dienen. Volgens de OpenFietsMap op mijn gps is een deel van dit alternatief toch onverhard. Ik ga dit ter plekke onderzoeken. De OpenFietsMap blijkt gelijk te hebben: de asfaltweg wordt na enkele kilometers een veldpad. Ook na vier droge lentedagen is het er nog modderig.
Ik zie nog een andere optie, maar dat is enkele kilometers omfietsen. Daar heb ik nu geen tijd meer voor, anders bereik ik Arras vandaag niet. Misschien kan ik het thuis wel zien op de streetview van Google Earth.

Arras is een van mijn favoriete Noord-Franse steden. Geschiedenisfreaks kennen het ook als Atrecht. Tot in de zeventiende eeuw hoorde het met het omringende Artois bij de Nederlanden. In 1579 vormde het samen met Henegouwen en het Franstalige deel van Vlaanderen de Unie van Atrecht, die loyaal bleef aan de koning van Spanje. Een eeuw later werd Artois voorgoed een deel van Frankrijk, maar er hangt nog altijd een 'Belgische' sfeer. Oude steden hebben hier een grote markt en een statig belfort, in veel dorpen staat een frituur en er wordt meer bier dan wijn gedronken.
Ook Arras lag tegen de frontlijn aan. Britten en Nieuw-Zeelanders probeerden hier via onderaardse mergelgroeves door de Duitse linies te breken. Het ondergrondse offensief mislukte en de stad kwam onder vuur te liggen. Veel is hier later hersteld. Alleen al het Place des Héros met stadhuis, belfort en gildehuizen, het Grand Place en de abdij Saint Vaast zijn een extra rondje waard.

 
Gildehuizen in Arras

Na vier mooie lentedagen wordt slechter weer verwacht. Dus geen goede condities voor veldwerk, waarbij ik ongestoord aantekeningen en foto's wil kunnen maken. Het is nog maar april, dus er komen vast nog genoeg mooie dagen om de rest van de route te fietsen.
Vanaf Arras reis ik per trein terug naar Armentières, waar ik een camping opzoek. Daarvandaan fiets ik de volgende ochtend langs de Leie naar Komen in België, waar ik net op tijd voor de regen op de trein naar Antwerpen stap.
Tot Den Haag volgt een probleemloze treinreis. Alleen het laatste stukje naar Leiden zijn er de gebruikelijke taferen in het treingedeelte waar fietsen mogen staan. Het is nog voor de middagspits en verder in de trein zijn er nog lege stoelen, maar goed bezette klapstoeltjes verhinderen dat ik mijn fiets op een fatsoenlijke manier neer kan zetten.

 
Hardnekkige klapstoelklevers op de plek waar fietsen kunnen staan
Na de zomer verder
 
Pas in september pak ik de draad van de Frontlijnroute weer op. In de resterende voorjaarsweken had ik het te druk met andere dingen, in de zomer maakten we een tocht door de Alpen en daarna vond ik het in Noord-Frankrijk lange tijd te heet (middagtemperaturen rond de 30 graden) om te gaan fietsen.
 
Dag 5, 15 september 2016. Van Oostende naar Adinkerke, 48 km
 
 

In april had ik al gezien dat het standbeeld 'Godin van de Wind', dat in Nieuwpoort het begin van de Frontlijnroute markeerde, was vervangen door een andere sculptuur met de naam 'Verzoening'. Door het grauwe weer op dat moment kon ik toen geen foto maken die een waardige vervanger zou zijn van de foto in de gids van het beginpunt van de Frontlijnroute. September biedt een nieuwe kans. De weersverwachting is goed, dus ik ga hoopvol weer naar Nieuwpoort.

Deze keer neem ik de trein naar Oostende. Daar zou ik weer de kusttram kunnen nemen, maar nu is er geen tegenwind op de kustweg tussen Oostende en Nieuwpoort. Dus ga ik lekker fietsen, want dit is best een aardig stuk van de Vlaamse kust. Links van mij ligt een duinenrij met bunkers, afgewisseld door de bijzondere architectuur van de Costa del Vlaanderen, zoals dit fraaie staaltje van neovakwerk in een brutalistische omlijsting.

 
Een stukje neovakwerk met een brutalistische omlijsting in Middelkerke
Rechts van mij lonkt het Noordzeestrand, dat hier bij laagwater een halve kilometer breed kan zijn, terwijl er bij hoogwater niet veel van overblijft. Op de boulevard van Middelkerke ontmoet ik Agent 212, Natasja en Jerom.
 
Agent 212
Natasja
Jerom
Verderop staat een mooi staaltje van meccanokunst.
 
Meccano graafmachine bij Middelkerke
Na Westende loopt de kustroute niet langer langs het strand. Over binnenweggetjes rij ik dicht langs de vuurtoren van Nieuwpoort naar de plek waar een fietspontje over de IJzermonding moet varen. Helaas blijkt dit fietsveer alleen in de weekends, op feestdagen en in schoolvakanties te varen. Er zit nu niks anders op dan 7 km om te fietsen via de brug bij Nieuwpoort, waar ik gelijk weer een blik op het Koning Albert I monument kan werpen.
 
Koning Albert I monument bij Nieuwpoort

Koning Albert I heeft een heldhaftig imago omdat hij in 1914 niet met de Belgische regering naar het Franse Le Havre vertrok, maar in de buurt van het Belgische leger achter de loopgraven langs de IJzer bleef. In 1934 verongelukte hij bij een klimtocht in de Ardennen. Dat is jammer, want daardoor weten we niet wat hij in 1940 gedaan zou hebben, toen heel België door de Duitsers werd bezet.
Zijn zoon en opvolger Leopold III wilde hetzelfde doen als zijn vader. Hij voerde het Belgische leger aan tijdens de Duitse invasie, maar - anders dan in 1914 - moest dit leger na achttien dagen capituleren. Hij koos er toen voor om in het bezette België te blijven. Een jaar later trouwde hij daar met een van zijn minnaressen, die zwanger van hem was geworden. Bij een andere minnares had hij in 1940 al een dochter gekregen. Zijn vrouw Astrid was in 1935 in Zwitserland verongelukt tijdens een autorit, nadat hij de macht over het stuur was kwijtgeraakt.
Was hij in 1940 samen met een deel van de Belgische regering naar Londen uitgeweken, dan had hij na de oorlog als een held terug kunnen keren. Net als Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, die het tijdens de oorlogsjaren in Londen als playboy best naar zijn zin had. Ook Leopold had daar vast wat discreter uit zijn rol van eeuwig rouwende weduwnaar kunnen stappen.

Een paar kilometer zeewaarts doemt langs de IJzerboulevard weer een sculptuur op. Ditmaal niet van een stripfiguur, maar van Maurits van Nassau, die hier in 1600 een Spaans leger versloeg (de Slag bij Nieuwpoort). Daar bleef het toen bij: het doel van de veldtocht - de inname van Duinkerke - werd niet bereikt.

 
Maurits van Nassau bij Nieuwpoort
 
Een kilometer verder staat een eikenhouten impressie van de Blauwvoet. Volgens de tekst op de sokkel 'Symbool van Vlaamse vrijheid, behoedt de zeevarende voor onheil'.
 
Blauwvoet in de monding van de IJzer
En dan doemt eindelijk het kunstwerk 'Verzoening' van Willem Vermandere op, dat nu het begin van de Frontlijnroute markeert. Het oude beeld van de 'Godin van de Wind' had ik van achteren gefotografeerd, als een silhouet naast de havenpier. Aangezien 'Verzoening' een dubbelbeeld is, kies ik ditmaal voor een meer symmetrische compositie, met de kop van de havenpier tussen de twee beelden.
 
Verzoening aan de monding van de IJzer
Ik begrijp wel dat 'Verzoening' een passend thema is voor een plek die zo dicht bij het begin van het westfront van de Eerste Wereldoorlog ligt (het echte begin van dat front lag iets oostelijker, net voorbij de vuurtoren, waar nu een afgesloten militair terrein is).
Toch mis ik de Godin van de Wind hier een beetje. Wanneer je als windgevoelige fietser iemand te vriend moet houden, is zij het wel. In de toekomst zal haar beeld wat meer landinwaarts komen te staan. Dat is jammer, want de oude plek aan het winderige strand paste goed bij deze stoere godin.
De gids van de Frontlijnroute krijgt in ieder geval weer een up-to-date foto. En in de tekst verander ik 'Maurits van Oranje' in 'Maurits van Nassau', want de titel 'Prins van Oranje' erfde hij pas 18 jaar na de Slag bij Nieuwpoort.
 
Oude pagina 15 van de gids
Nieuwe pagina 15 van de gids
Hierna ga ik de Frontlijnroute even verlaten. Het stuk tussen Nieuwpoort en Arras heb ik in april al gefietst. Voor een andere gids, 'Fietsen rond Het Kanaal', wil ik nog wat dingetjes uitzoeken rond Duinkerke. Daarom rij ik nu langs de kust verder naar De Panne. Daar zoek ik de fietsvriendelijke camping Green Park op. Deze blijkt, net als de nabijgelegen camping Zeepark, op 15 september al dicht te zijn. Terwijl september qua weer het nieuwe augustus aan het worden is!
Een paar kilometer verder is camping Ter Hoeve nog wel open. Deze is echter niet erkend als fietsvriendelijk en ligt pal naast pretpark Plopsaland. In de zomervakantie moet dit haast wel een helse familiecamping zijn, waar krijsende kinderen tegen je fiets aanknallen en de walm van vette frieten en aangebrande worsten tot diep in de slaapzak doordringt; maar op een doordeweekse dag in september is hier volop rust en ruimte. Ik haal de tentzak van mijn fiets en constateer dat ik in plaats van mijn eenpersoons Akto de dubbel zo zware Nallo 3 GT heb meegenomen. Dat is een beetje dom, want zo wordt de gewichtsbesparing die ik dacht te bereiken door voortassen en low riders thuis te laten, volledig tenietgedaan...
 
Dag 6, 16 september 2016. Van Adinkerke naar Arleux, 76 km (excl. trein Duinkerke - Arras)
 
 

In het eerste deel van 'Fietsen rond Het Kanaal' heb ik een fietsroute beschreven van De Panne/Adinkerke naar de veerhaven van Duinkerke, waar om de twee uur een veerboot naar Dover afvaart. Deze route gaat waar mogelijk over fietspaden, strandpromenades en binnenwegen. Al jaren zijn er plannen om van de voormalige spoorlijn tussen De Panne/Adinkerke en Duinkerke een voie verte te maken. Volgens de huidige planning zou het Franse deel van dit fietspad in 2020 gereed moeten zijn. Nu loopt mijn beschreven route nog langs een oude duinrug van Adinkerke naar Gijvelde (officieel Ghyvelde) en verder over polderwegen naar Leffrinkhoeke (officieel Leffrinckoucke).

Vandaag zou ik het liefst door de duinen van de Westhoek fietsen, het grootste onbebouwde duingebied langs de Vlaamse kust. Volgens de Open Cycle Map en de OpenFietsMap loopt er een befietsbaar pad - het Slufterpad - langs het strand tussen De Panne en de schreve, zoals de Franse grens hier genoemd wordt. De realiteit is anders. Na een halve kilometer verdwijnt het geasfalteerde Slufterpad onder een metersdikke laag duinzand. Gelukkig is het nu laag water. Door de vorm van de zuidelijke Noordzee en het bestaan van amfidromische punten (zie hier en hier voor een simpele uitleg; hier een prettige uitleg in Jip- en Janneketaal van het Coriolis-effect, dat het bestaan van amfidromische punten verklaart) is het tijverschil voor de Vlaamse kust veel groter dan langs de Hollandse kust. Bij laagtij is het strand hier dan erg breed, terwijl er met hoogwater weinig van over blijft.
Ik sleep mijn fiets over de smalle strook mul zand tussen de duinen en de vloedlijn, waarna ik over het hardere zand van een drooggevallen stuk strand weer verder kan fietsen.

 
Strand op de grens van België en Frankrijk
In Brayduinen (officieel Bray-Dunes) verlaat ik het strand weer. Vlak voor Leffrinkhoeke vind ik aan de binnenduinrand het overwoekerde tracé van de voormalige spoorlijn naar Duinkerke. De rails zijn weliswaar verdwenen, maar er zal nog flink wat werk verricht moeten worden voordat hier een fatsoenlijk fietspad ligt.
 
Tracé van de voormalige spoorweg naar Duinkerke
Een paar kilometer verder ligt inmiddels een prima in beton gegoten fietspad. Daar hebben de duinen echter plaatsgemaakt voor grauwe huizenblokken. De strandpomenade die van Leffrinkhoeke naar Duinkerke loopt, is dan een leukere route.
 
Strandhokjes onder de strandpromenade van Duinkerke
Tot enkele jaren terug was de Digue du Break een fascinerende autoluwe route tussen Duinkerke en de ver buiten de stad gelegen veerhaven. Na het passeren van een drietal sluizen kon je bovenop de dijk fietsen, met aan de ene kant uitzicht op het strand en de zee en aan de andere kant havens en schepen met rook-, roet en vuurspuwende hoogovens op de achtergrond. Voor mij een vertrouwde combinatie, omdat ik in IJmuiden ben opgegroeid. Toch was het niet altijd een feest om via deze route een veerboot naar Dover te halen. Keiharde tegenwind en langdurig geopende bruggen konden roet in het eten gooien.
 
Digue du Break bij Duinkerke
In 2014 bleek de brug over de grootste sluis, de Écluse Charles de Gaulle, tekenen van metaalmoeheid te vertonen. Daarom werd de brug voor onbepaalde tijd opengezet (zie dit topic). In 2015 is het een fietser nog gelukt om hier aan de overkant te komen via 'een betonpaadje over een van de sluisdeuren, dat veilig en goed begaanbaar is, maar officieel verboden'. Verder schreef hij: 'Het echte probleem zit bij de brug zelf, waar ik met veel moeite onder het contragewicht door kon kruipen. De ruimte was net hoger dan het stuur breed is.'
Vooralsnog is anno 2016 op geen enkele kaart - zelfs niet op de Open Cycle Map en OpenFietsMap - te zien dat de brug niet meer gebruikt kan worden. Ook online is weinig te vinden, al is er nu wel een Facebookpagina waarop iemand dit probleem heeft aangekaart (en wat ik helaas niet kan volgen, omdat ik het tot nu toe vertikt heb om een Facebookaccount aan te maken; gelukkig vond ik hier nog een verslag van augustus 2017).
Duinkerke zelf is een winderige stad met veel nieuwbouw. Van de oude stad was in 1940 weinig meer over. In de binnenstad zijn alleen de oude kerk met losse toren en het stadhuis met belfort gerestaureerd. En de 15e-eeuwse Tour du Leughenaer staat er ook nog.

 
Tour du Leughenaer in Duinkerke

Ik fiets verder naar de Ecluse Charles de Gaulle. In 2015 kon je de brug daar al van verre naar de hemel zien wijzen. Dat is nu niet het geval. Zou de brug inmiddels hersteld zijn? Schijn bedriegt: vlak voor de sluis staat nu een hermetisch gesloten hek. De stalen brug is van zijn contragewicht afgehaald en op poten naast de sluis neergezet. Achter het hek voor de sluis lopen wat mannen met helmen rond, maar ik heb geen idee of zij de brug op gaan knappen of alleen met de sluis bezig zijn. In ieder geval wijst niets erop dat de brug binnen afzienbare tijd zal zijn hersteld. Fietsers zullen door de stad moeten blijven rijden om bij de veerhaven te kunnen komen.

 
De brug naar de Digue du Break ligt op de kant

Ik weet nu genoeg en fiets naar het station om met de de trein naar Arras te reizen, waar ik de Frontlijnroute weer op wil pakken.

 
Dag 7, 17 september 2016. Van Arleux naar Saint-Quentin, 95 km
 
 

Iets voorbij Arras splitst een alternatief traject zich af van de hoofdroute, die verder zuidwaarts loopt en bij Compiègne naar het oosten buigt. Het alternatieve traject gaat wat oostelijker via Saint-Quentin en komt tussen Soissons en Reims weer op de hoofdroute.

 
 

Dit Hindenburg alternatief is 50 km korter dan de hoofdroute en volgt het tracé van de Hindenburglinie, waarachter de Duitsers zich in 1917 terugtrokken om hun westfront beter te kunnen verdedigen. Het waren overigens de Britten, die deze frontverkorting 'Hindenburg Line' gingen noemen, naar de Duitse bevelhebber Paul von Hindenburg (die later als seniele rijkspresident Adolf Hitler tot rijkskanselier zou benoemen).
De reden dat ik nu voor dit traject kies, is simpel: hier zal ik de komende dagen minder lang tegen de zuidwestelijke wind hoeven op te boksen dan op de hoofdroute.

De dorpen in dit deel van Artois zijn nog net zo ingedut als zes jaar geleden. Toch is er een opvallende verandering in het landschap: windturbines. Ook in het aan kernenergie verslaafde Frankrijk is het roer blijkbaar om. De windmolens maken me blij als hun wieken bevestigen dat ik de wind in de rug heb. Met tegenwind zie ik ze liever niet, dan zijn ze de brengers van ongewenst nieuws en gaat het kill-the-messenger-gevoel mij tarten. Overigens snap ik niet zo goed waarom sommige mensen fel tegen windturbines zijn. Mochten er ooit betere alternatieven voor komen, dan zijn ze makkelijk af te breken. Op de golvende akkers van Artois vind ik ze ook niet zo lelijk. Megastallen en snelwegen zijn veel lelijker en produceren ook nog een hoop stank, lawaai en kooldioxide, maar daar lijken de meeste windmolenhaters zich niet druk over te maken.

 
Windturbines bij Inchy-en-Artois
Hermies is een van de schaarse dorpen met een bar-tabac en een boulangerie. Dus loop ik met een taartje van de bakker naar de bar, waar ik een grand café crème bestel. In Frankrijk kan dat. En dankzij het rookverbod mag de rookwaar die de bar-tabac ook verkoopt, niet meer binnen geconsumeerd worden. In zo'n barretje voel ik mij meer welkom dan in een restaurant, waar het niet altijd op prijs wordt gesteld als je alleen maar koffie komt drinken, zelfs als het nog lang geen lunchtijd is en je geen tafel uitkiest waar al wijnglazen op staan. We zijn 's ochtends wel eens weggestuurd door een arrogante uitbater met de mededeling 'C'est un restaurant!' Ook dat kan in Frankrijk.

Tussen Hermies en Havrincourt kruis ik het Canal du Nord, waarvan de aanleg in 1914 was gestaakt. De diepe, nog niet met water gevulde kanaalbedding ging deel uitmaken van de Hindenburglinie, die na voltooiing een driedelige verdedigingslinie met bunkers, prikkeldraadgordels, tunnels en brede loopgraven was geworden.

 
Canal du Nord bij Hermies

De Duitsers dachten dat het een onneembare stelling was. Toch lukte het de geallieerden er doorheen te breken met een nieuw wapen: de tank. Eind 1917 braken vlakbij Havrincourt bijna 500 Britse tanks voor het eerst door de linie. De Duitsers werden totaal overrompeld. De Britten hadden zich echter slecht voorbereid en slaagden er niet in om het veroverde gebied te behouden. Bovendien bleken de tanks rijdende doodskisten te zijn, die meestal kapot gingen voordat ze 10 km hadden afgelegd. Wie er te lang in bleef zitten, werd bedwelmd door de hitte en langzaam vergiftigd door verbrandingsgassen; wie er uitstapte, kon een pittige ontvangst verwachten van de terugkerende Duitsers. Na tien dagen waren de Britten weer terug bij af.

In Havrincourt gaat de route langs een Brits monument dat herinnert aan de tankslag in 1917. Dan volgt een paar kilometer grindpad, dat ik destijds wel befietsbaar vond. De afgelopen nacht heeft het hard geregend, dus ik ben benieuwd hoe het pad er nu bijligt. Verse stroomribbels in het zand verraden dat hier water overheen is gekomen. Met een toenemende snelheid volg ik het dalende pad. Langs de kanten ligt modder, maar in het midden valt nog redelijk te fietsen. Dan komt er een bocht, daarna stijgt het pad weer. Op het laagste punt is het hele pad bedekt met een dikke laag blubber. Ik knijp in de remmen en kom netjes tot stilstand, maar sta met mijn rechtervoet wel 20 cm diep in de smurrie. Ik voel mijn voet nat worden.
Hoog tijd voor een routewijziging. Ik ga terug naar Havrincourt en neem dan de D15 naar Trescault. Daar kan ik langs binnenwegen via Gouzeaucourt weer op de route komen. Minpunten: iets meer voorbijkomende auto's (misschien een stuk of vijf), iets meer klimmen, geen Brits monument en geen uitzicht op een landhuis. Pluspunten: allemaal asfaltwegen, een extra dorp met winkels en ook nog minder kilometers. Deal!

Van de camping in Honnecourt is wel eens gemeld dat deze was gesloten. Op www.camping-frankrijk.nl staat deze review uit 2014: 'Op onze fietstocht langs de Jacobsroute bleek deze camping gesloten te zijn. Met toestemming van de burgemeester mochten we er toch een nachtje staan. Alle sanitair e.d. was echter afgesloten.'
Via Clemens Sweerman, auteur van de Sint Jacobsroute, vernam ik dat deze camping weer open is, al kan het op rustige dagen gebeuren dat er geen beheerder op komt dagen.
Op www.ukcampsite.co.uk staat deze review uit 2016: 'Visited this site for the first time since 1980's. It is still open contrary and has all the basic requirements. When we arrived were directed to the tourer section. Some super large pitches and also some smaller ones. Toilets and showers are basic but adequate. The site has an attached bar/friterie which seemed quite popular.'
Ik rij er even langs. Het hek staat open en er wappert een vlag. In Frankrijk is zo'n camping vaak een van de laatste zichtbare economische activiteiten in een dorp. Net als de boulangerie en de bar-tabac.

Niet ver van de bron van de Schelde komt het Canal de Saint-Quentin tevoorschijn uit het Grand Souterain de Riqueval. Deze 6 km lange tunnel werd 200 jaar geleden aangelegd in opdracht van Napoleon en was tot de opening van het Canal du Nord in 1965 een flessenhals in de enige waterweg tussen Parijs en de mijnstreek rond Lille. De tunnel werd ingebed in de Hindenburglinie en vormde een schuilplaats voor troepen die in schepen waren ondergebracht. Er waren zelfs winkels, kantoren, paardenstallen en een ziekenboeg.

 
Grand Souterain de Riqueval

Een kilometer verderop kruist de route het kanaal bij de brug van Riqueval. Daar begon op 29 september 1918 de definitieve doorbraak van de Hindenburglinie. Drie dagen later werd hier een van de beroemdste foto's van de oorlog genomen, waarop te zien is hoe de Britse generaal Campbell vanaf de brug zijn soldaten toespreekt, die als een hoop mieren op de steile oever van het kanaal zitten.

 
Soldaten bij de brug van Riqueval (bron: Wikipedia Commons)
De laatste kilometers van deze dag gaan over een jaagpad naar Saint Quentin, waar ik mijn tent op een mooi veld bij de jeugdherberg zet.
 
Dag 8, 18 september 2016. Van Saint-Quentin naar Monampteuil, 83 km
 
 
Het is zondagochtend. In een buitenwijk van Saint-Quentin vind ik een supermarkt die open is. Ik sta op het punt de winkel in te gaan, maar dan stopt een bestelwagen pal naast de plek waar ik mijn fiets met twee sloten heb vastgezet. Er stappen enkele sjofele mannen uit. Vermoedelijk mensen uit de buurt die hier boodschappen komen doen, maar mijn onderbuikgevoel zegt dat het criminelen uit Oost-Europa zijn, die dat busje met gestolen fietsen gaan vullen. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn, maar het voelt niet goed om hier mijn bepakte fiets te laten staan. Met een slijptol zouden ze deze razendsnel loskrijgen en in het busje kunnen laden zonder dat het opvalt. Dus fiets ik naar de binnenstad, waar ik een buurtsuper vind zonder groot parkeerterrein, in een straat waar veel mensen lopen. Ik zet mijn fiets er pal naast de ingang, zodat hij vanuit de winkel te zien is.
Om de hoek is het Place de l'Hôtel de Ville met het stadhuis uit 1509. Een paar straten verder staan de enorme basiliek en het Palais de Fervaques, maar de meeste gebouwen zijn hier nog geen honderd jaar oud. Saint Quentin lag op de Hindenburglinie en werd met de grond gelijk gemaakt. Nu is hier goed te zien waarom een stad beter in de Eerste- dan in de Tweede Wereldoorlog verwoest kan zijn: de wederopbouwjaren na 1920 vielen samen met de bloeitijd van de art-decostijl. Een groot aantal gebouwen in deze stijl siert nu de straten van Saint Quentin.
 
Fanfare voor het stadhuis van Saint Quentin
Na Grugies liep de route tot nu toe een paar kilometer over een grindpad dat vijf jaar terug al in een slechte conditie verkeerde. Enkele fietsers hebben mij laten weten dat dit pad inmiddels zo slecht is, dat ze zijn afgestapt en een stuk hebben gelopen. Daarom ga ik hier nu een asfaltalternatief verkennen. Dat loopt 1.5 km parallel aan een drukke weg, maar op het weggetje zelf is geen verkeer. Alle plussen en minnen afwegend, kies ik nu voor het betere wegdek.

De route volgt een tijdje een jaagpad langs het Sambre-Oisekanaal, dat ook een onderdeel van de Hindenburglinie was. Dan volgt een heuvelrug. Bij het afdalen zie ik in de verte al de ruïne op de heuvel van Coucy-le-Château-Auffrique. Voordat ik dit stadje binnenrij, loopt de route nog over een bospad naar een verlaten plek waar een grote betonnen kuip te zien is. Dit was de opstelplek van een Duits langeafstandskanon. De laatste keer dat ik hier was had ik begrepen dat hier een 'Dikke Bertha' had gestaan, vermoedelijk vernoemd naar Bertha Krupp, de oudste dochter en erfgenaam van wapenfabrikant Friedrich Alfred Krupp; en dat met dit kanon Parijs, dat hier hemelsbreed 100 km vandaan ligt, in 1918 was beschoten.
Inmiddels gaat men ervan uit dat hier geen Dikke Bertha heeft gestaan, maar een Lange Max, waarmee niet Parijs, maar wel Compiègne bereikt kon worden. Ook in het Vlaamse Koekelare heeft een Lange Max gestaan, die op Duinkerke gericht was. Rest nog de vraag naar welke Max dit kanon vernoemd was.

 
Opstelplek voor kanon bij Coucy-le-Château-Auffrique
De ruïne op de rots van Coucy is nog altijd een flinke steenklomp, maar tot 1917 lag hier het Carcassonne van het noorden. In de middeleeuwen was het kasteel van Coucy groter dan de toenmalige koninklijke burcht in Parijs, het Louvre. Het pronkstuk was de donjon, die met een hoogte van 65 m en een doorsnee van 31 m de grootste militaire constructie uit de middeleeuwen was. In 1652 werd de burcht verlaten op bevel van Lodewijk XIV. Het ego van de Zonnekoning was te groot om te dulden dat iemand anders in zijn rijk over zo’n vesting beschikte, al was het bouwwerk toen al niet meer bestand tegen kanonnen. Bij het aanbreken van de 20e eeuw waren houten constructies, zoals daken en vloeren, vergaan, maar de rest van de burcht was nog intact. In 1917 kwam Coucy in het gebied tussen de oude frontlijn en de Hindenburglinie te liggen. Duitse troepen legden 68 ton explosieven in de torens en bliezen het middeleeuwse monument rücksichtslos op.
 
Ruïne van Coucy-le-Château-Auffrique
 
Dag 9, 19 september 2016. Van Monampteuil naar Val-de-Vesle, 92 km
 
 

Door het mooie dal van de Ailette loopt een voie verte die inmiddels 17 km lang is, compleet met vlonders en bruggen.
 
Voie verte de l'Ailette
In 2009 was deze fietsroute nog in aanleg. Ik wilde hier toen een camping opzoeken, maar die bleek te zijn veranderd in een groot commercieel vakantiepark van Center Parcs. De meeste fietsers die je hier nu tegenkomt op de voie verte, zijn gasten van dat vakantiepark die de ene dag een fiets huren, de andere dag een stukje gaan varen op het nabijgelegen stuwmeer en soms ook dagenlang binnen de muren van het complex doorbrengen op de waterglijbaan, in de sauna, op de bowlingbaan of aan de bar. Er is ook een supermarkt, maar om die te bereiken moet je wel eerst het bewaakte terrein op zien te komen. In de wijde omgeving buiten het vakantiepark is zelfs geen bakker te vinden.
Een trekkersveldje voor passerende vakantiefietsers past niet in het business model van Center Parcs (en anders had dat waarschijnlijk tientallen euro's per nacht gekost), zodat ik toen enkele kilometers verderop ben gaan wildkamperen op een sfeervolle plek bij de ruïnes van de Abbaye de Vauclair. Deze abdij werd in de 16e eeuw al verwoest, tijdens de Franse Revolutie nog een keer en wat er nog van restte, werd in 1917 kapot geschoten tijdens het offensief van de Franse generaal Robert Nivelle bij de Chemins des Dames.
 
Ruïnes van Abbaye de Vauquois

De Chemins des Dames loopt parallel aan de voie verte de l'Ailette, op een 100 m hoger gelegen heuvelrug. De weg dankt zijn naam aan twee dochters van koning Lodewijk XV, die hier langsreden als ze hun gouvernante kwamen bezoeken. Ze zullen niet hebben vermoed wat voor drama’s zich ooit langs hun route zouden gaan afspelen. Daarover meer in een andere aflevering.
Als routemaker moest ik hier kiezen: de wat drukkere en windgevoelige weg over de heuvels, waar het wemelt van het oorlogserfgoed, of de autovrije en beschutte voie verte door het dal. De hoofdroute duikt eerst het dal in en klimt later weer naar het meest interessante deel van de Chemin des Dames. Wie geen zin heeft in die klim, kan een alternatieve route nemen: boven op de heuvels blijven of het dal niet verlaten.

 
Chemin des Dames
Na het oversteken van de Aisne begint de Champagnestreek. Al gauw verschijnen de eerste wijngaarden. Dan komt Reims in zicht. Dwars door de stad loopt een autovrije voie verte, maar wie wat van de binnenstad wil zien zal dit fietspad moeten verlaten. Het is ook verstandig om hier proviand in te slaan, want pas na 90 km is er weer een serieuze winkel langs de route.

Reims had tot 1914 een middeleeuwse binnenstad met veel vakwerkhuizen. De stad lag echter dichtbij de frontlinie en onderging hetzelfde lot als Ieper; 80 procent van de gebouwen werd verwoest. Anders dan in Ieper, werden de oude huizen niet herbouwd, al is hier en daar nog een mooi exemplaar intact. Wel werd de beroemde kathedraal, waarin eeuwenlang Franse koningen werden gekroond, stukje bij beetje hersteld, net als het bisschoppelijk paleis en de basiliek Saint Remi. Ook zijn er in Reims nog overblijfselen uit de Romeinse tijd, zoals de Porte de Mars.

 
Detail van kathedraal van Reims
Wie de binnenstad van Reims toch liever links laat liggen, fietst volledig autovrij door de stad over het geasfalteerde jaagpad langs het Canal de l'Aisne à la Marne. Destijds werd het asfalt buiten de stad nog enkele kilometers onderbroken door een geitenpad, maar ook dat is inmiddels een mooi fietspad geworden. Dit volg ik tot 15 km buiten de stad, waar de dichtsbijzijnde camping is. Dit is op zich een mooie camping municipal, die wel altijd vol staat met campers die vooral uit Nederland komen. Ook nu hangt er weer een bordje 'complet' bij de ingang, maar voor een trekkerstentje is er altijd wel een stukje gras beschikbaar. Waarom een grote toeristische stad als Reims al jaren geen eigen camping meer heeft, begrijp ik niet. Het zal wel net zo'n verhaal zijn als in Maastricht, waar een goed bezochte stadscamping moest wijken voor golfbanen.
 
Dag 10, 20 september 2016. Van Val-de-Vesle naar Autry, 75 km
 
 
Op de weg zie ik een beest liggen. Zo te zien een das. Vermoedelijk aangereden, al zie ik geen verwondingen. Zonde van zo'n mooi dier.
 
Dode das langs de weg
Ik rij een stukje terug over het jaagpad om op de hoofdroute bij het Fort de la Pompelle te komen. Vanaf de camping was het korter en sneller geweest om het asfaltalternatief te vervolgen dat later weer op de hoofdroute uitkomt, maar dat is een stuk saaier. Bovendien wil ik de huidige staat van de kruip-door-sluip-door-route naar het fort even aanschouwen. In de navigatietekst staat deze als volgt beschreven:
 
Ik zie nu dat na km 62.4 de weg direct na de spoorweg al omhoog gaat en dat op de kruising bij km 62.9 de brede grindweg naar rechts buigt en dat hier een smaller pad rechtuit gaat. Boven deze kruising hangen telefoondraden, een handig herkenningspunt.
 
Kruising op de route naar Fort de la Pompelle
Zes jaar terug kon je bij de bosrand een stukje door het veld.
 
Situatie bij bosrand in 2010
Nu loopt er wat eerder al een pad door het veld naar de bosrand toe. Als je de bovenste foto (11 september 2010) vergelijkt met de onderste (20 september 2016), valt ook op hoeveel gras er op de paden en in de bermen is gaan groeien. De zomer van 2016 was hier blijkbaar natter dan die van 2010.
 
Situatie bij bosrand in 2016
Over een aarden wal kun je vervolgens het bos in. Ik denk dat dit parcours bij nat weer best wel een uitdaging kan zijn. Er valt sowieso meer te zien en te beleven dan op het asfaltalternatief. Rondkijkfietsers zullen hier een andere keuze maken dan kilometervreters.
 
Bospad naar Fort de la Pompelle
Honderd meter verder loopt een grindpad naar de ingang van het fort, dat nu een museum is. Het Fort de la Pompelle was na de Frans-Duitse oorlog van 1870 gebouwd. In 1913 werd het fort verlaten omdat het niet meer in de nieuwe militaire strategie paste. In 1918 was dit echter het enige fort rond Reims dat nog in Franse handen was. Zwaar gebutst kwam het uit de strijd.
 
Ingang van Fort de la Pompelle
Vanaf hier is er asfalt. Wel moet je nog door een voetgangerstunnel om aan de andere kant van de zeer drukke D931 te komen. Die tunnel bestaat uit twee smalle buizen met eenrichtingsverkeer. Een bepakte fiets past er net in.
 
Voetgangerstunnel naar Fort de la Pompelle
Naast foto's van de situatie ter plekke maak ik aantekeningen in de gids.
 
Aantekeningen in de fietsgids
Dezelfde pagina in de nieuwe editie

De route gaat enkele kilomers door golvende wijnvelden naar Nogent-l'Abesse, waar ik koffie ga drinken. In het café valt me direct op dat de stamgasten hier de gebruikelijke pint hebben verruild voor een glas champagne. Morgen zal het wel weer bier zijn, want hierna zijn er tot de Elzas bijna geen wijnvelden langs de route.

 
Wijnvelden bij Nogent-l'Abesse
Waar in 1914 de dorpen Nauroy en Moronvilliers lagen, ligt nu aan beide kanten van de weg een uitgestrekt militair oefenterrein. Bij Saint-Martin-Heureux begint de bewoonde wereld weer. Dat wil zeggen, er staan huizen die een bewoonde indruk maken. Mensen kom ik er amper tegen. Dat geldt ook voor de volgende dorpen. Pas in Sommepy-Tahure is er een bakker en een vergeetwinkeltje, dat alleen 's ochtends en van 17:00 tot 19:00 uur open is, behalve op maandag. Dit vermoedde ik al, zodat ik vanochtend bij de bakker in Valle-de-Vesle genoeg proviand heb ingeslagen. In de gids staat een 'winkelwaarschuwing': dat er op dit traject 90 km lang geen supermarkt is. In het noordoosten van Frankrijk is dat niet uitzonderlijk.
Van druk verkeer heb je hier buiten de grote doorgaande wegen geen last. Afhankelijk van het seizoen rij je hier tussen knalgele koolzaadvelden of langs metershoge suikerbietenbergen.
 
Bloeiend koolzaad in mei
Suikerbieten in september
In de loop van de middag maken de kale golvende velden van de Champagne plaats voor het grasland en de beboste hellingen van de Argonne.
In de buurtschap La Gare rust ik even uit op een bankje voor een vakantiewoning in een oud stationsgebouw. 'Un train peut en cacher un autre', vermeldt een opgepoetst bordje aan de muur nog altijd, terwijl de spoorrails allang verdwenen zijn.
 
Voormalig station in La Gare
Het is half zes en ik kan voelen dat ik de laatste dagen tot de schemering heb doorgefietst. Als ik vanavond iets warms wil eten en morgenochtend een ontbijt met kwark of yoghurt en muesli wil, zal ik nog even door moeten fietsen naar Varennes-en-Argonne, waar een supermarkt is. Dat is nog 20 km verder en meer dan 100 m klimmen.
Slechts 2 km hiervandaan is de camping municipal van Autry, waar niets te koop is. Ik heb echter nog een half stokbrood, een flink stuk camembert, boter, een halve reep chocola, een zak cashew noten, vier stroopwafels en een versgeplukte appel in mijn tassen, genoeg om de hongerklop mee te bestrijden.
De camping municipal is een paradijsje. Ik zet mijn tent op bij een kastanjeboom met een bankje in de avondzon.
 
Camping municipal in Autry
Bij de receptie hangt een bijgewerkte prijslijst uit 2015.
 
Tarieven van de camping in Autry
De douchemuntjesautomaat is kapot, maar de douche is heerlijk warm!
 
Geen jetons meer nodig voor de douche
Ik verzamel het proviand uit de tassen en geniet van mijn avondmaal. Twee stroopwafels bewaar ik voor het ontbijt.
 
Avondmaal in Autry
Even later komt de vrouw langs die de camping beheert om € 3,40 af te rekenen, inclusief toeristenbelasting.
 
Dag 11, 21 september 2016. Van Autry naar Verdun, 86 km
 
 
De Argonne is de meest zuidelijke uitloper van de Franse Ardennen en een natuurlijke grens tussen Champagne en Lotharingen. De steile oostrand vormt al eeuwenlang een strategische barrière.
In 1914 kwam de frontlijn dwars over de heuvels te liggen, enkele kilometers ten zuiden van de route. De Duitsers hadden zich hier stevig verschanst en bestookten hun tegenstanders met artillerie en vlammenwerpers. De Franse soldaten wisten hier met moeite te overleven tot de zomer van 1918, toen verse Amerikaanse troepen arriveerden. Ook deze waren slecht voorbereid en hun aanvoerder, ‘Black Jack’ Pershing, was zo arrogant en eigenwijs als een generaal maar zijn kan. Wel waren de yankees met maar liefst één miljoen zielen en, minstens zo belangrijk, niet uitgeput en getraumatiseerd na vier jaar ellende. Anders dan de Europeanen geloofden ze heilig in hun onoverwinnelijkheid. Eind september 1918 startten ze samen met de Fransen het Maas-Argonne-offensief. Even dreigde ook deze aanval vast te lopen, maar de Duitsers gingen inzien dat zij de oorlog niet meer konden winnen en begonnen zich terug te trekken in de Ardennen.

Even voorbij Binarville herinnert een klein monument aan het Lost Battalion. Dit bestond uit meer dan 500 Amerikaanse soldaten die enthousiast maar slecht georganiseerd door de linies heengebroken waren en vervolgens onder vuur kwamen te liggen. Ze zaten als ratten in de val, maar een postduif zou hun hoofdkwartier hebben weten te bereiken met de boodschap waar het bataljon zich bevond. Velen crepeerden in het bos, maar na zes dagen werden een paar honderd mannen toch nog gered. Het verhaal van het Lost Battalion is een van de weinige uit deze oorlog dat later is verfilmd: in 1919 en opnieuw in 2001.

 
Gedenkpaal langs de weg dichtbij de plek waar het 'Lost Battalion' zich heeft bevonden

Varennes-en-Argonne is het enige dorp op de route tussen Reims en Verdun dat nog kan voorzien in alle basisbehoeften van voorbijtrekkende vakantiefietsers: er is een supermarkt, bakker, café, geldautomaat, camping en een ouderwets hotel. Ook de route 'Langs Oude Wegen' komt hier langs.
Een historische nacht in het dorp is verfilmd door Ettore Scola onder de titel 'La Nuit de Varennes'. Het gaat om de nacht van 21 juni 1791. Koning Lodewijk XVI werd hier toen ontmaskerd, terwijl hij met zijn familie incognito naar de Oostenrijkse Nederlanden probeerde te vluchten. Anderhalf jaar later eindigde hij als ambteloos burger onder de guillotine.

Na Varennes maakt de hoofdroute een slinger naar het noorden via Romagne-sous-Montfaucon. Voor degenen die de indrukwekkende resten van het Argonnefront willen zien, is in de gids een extra rondje van 35 km opgenomen. Dat rondje bewaar ik voor 2017, want nu heb ik niet zoveel tijd meer over. Morgen wil ik nog wat dingen uitzoeken in Verdun, voordat ik daar op de trein stap.

Romagne-sous-Montfaucon lijkt het zoveelste onopvallende ingedutte dorp. Maar schijn bedriegt. Enkele Nederlandse families zijn hier neergestreken en runnen een minicamping en een pension. Achter de robuuste wederopbouwkerk verdwijnen regelmatig busladingen scholieren in een oude loods met het opschrift Romagne ‘14-’18. Ook wie op zoek is naar koffie en broodjes (zoals ik zelf in 2008, toen ik de Groene Valleienroute aan het fietsen was) komt bijna vanzelf terecht in het museum van Jean Paul de Vries.
Duizenden voorwerpen, variërend van gasmaskers tot keukengerei, hangen hier als stille getuigen van vier oorlogsjaren in een smaakvol ingerichte schuur.
‘Alles komt hier uit de buurt’, zegt Jean Paul. ‘Soms van opgeruimde zolders, maar ook vaak opgewoeld tijdens het ploegen. Vroeger kwam ik hier al in de vakanties en zocht ik bossen en velden af naar spullen uit de Grande Guerre. Nu ben ik gestopt met wroeten in de grond. Ik wil het lot niet tarten: elk jaar vallen weer slachtoffers door exploderende blindgangers.’

 
Romagne 1914-18
Aan de rand van het dorp zijn twee militaire begraafplaatsen. Op de kleinste, naast het oude dorpskerkhof, liggen 1400 Duitse en vier Franse soldaten onder sobere zerken van grijze leisteen. De gedenkplaats was net gereed, toen de volgende wereldoorlog uitbrak. Op en om de begraafplaats staan hoge bomen. De plek valt niet op voor iemand die er niet naar zoekt.
Dat laatste kan niet gezegd worden van de grootste Amerikaanse erebegraafplaats in Europa, die een kilometer verderop ligt. Hier staan meer dan 14.000 witte marmeren kruizen – of sterren in het geval van joodse militairen – te blinken. Op de achtergrond speelt een carillon 'Glory, glory, halleluja'. Deze plek is niet alleen om te herdenken, maar ook om te imponeren. Er staat nog net niet 'Mission accomplished' boven de poort geschreven, maar het is vast niet de bedoeling dat bezoekers hier beseffen dat van alle slachtoffers van de Great War niet veel meer dan één procent uit de USA kwam.
 
Amerikaanse erebegraafplaats in Romagne
Na Romagne buigt de route naar het zuidoosten en stijgt geleidelijk naar het hoogstgelegen dorp in de omtrek, Montfaucon-d’Argonne. Op de heuveltop staat een Amerikaanse gedenktoren tussen de ruïnes van het vooroorlogse dorp. Bij helder weer is het terrein van het Maas-Argonne-offensief hier goed te overzien.
 
Amerikaans monument in Montfaucon-d’Argonne
Verder naar het zuidoosten ligt een heuvelrug waar zich in 1916 een deel van de strijd om Verdun afspeelde. Twee heuveltoppen, Côte 304 en Mort-Homme, werden letterlijk kapotgeschoten. Na de oorlog bleek de eerste heuvel nog maar 300 meter hoog te zijn, vier meter lager dan vroeger. In de grond zat zoveel metaal en onontplofte munitie, dat landbouw hier niet meer mogelijk was. Tegenwoordig zijn deze heuvels bebost, maar een merkwaardig ribbelpatroon in de bodem verraadt wat hier gebeurd is.
Ook Malancourt, Béthincourt en Forges-sur-Meuse zijn dorpen die nu op een andere plek liggen dan in 1914. Borden met foto’s en plattegrondjes van de vooroorlogse situatie markeren de oude plekken.

In Charny-sur-Meuse ga ik even kijken hoe het jaagpad langs het Canal de l'Est er nu bijligt. In 2009 trof ik hier een geitenpad met veel brandnetels aan en koos ik uiteindelijk voor een grindpad aan de overkant van de Maas, dat met droog weer en niet al te dunne banden goed te fietsen was. En als asfaltalternatief was er de soms wat drukke D38.
Nu tref ik hier een mooi geasfalteerd fietspad aan. Hoopvol volg ik dit zuidwaarts, maar na 500 m houdt het asfalt op. Toch blijf ik het jaagpad volgen. Het is een smal grindpad waarop wel te fietsen valt. En anders dan zeven jaar terug zijn de bermen nu gemaaid.

 
Jaagpad langs het Canal de l'Est
Op de camping van Verdun zet ik mijn tent op. Morgenochtend ga ik nog uitzoeken hoever het geasfalteerde jaagpad de andere kant op gaat.
 
Dag 12, 22 september 2016. Van Verdun naar Verdun, 54 km
 
 
Het geasfalteerde jaagpad dat ik had aangetroffen bij Charny-sur-Meuse blijkt maar 2 km lang te zijn. Het eindigt al in Vacherauville. Het is wel de bedoeling dat het in 2017 wordt doorgetrokken, lees ik op verschillende websites (zoals hier). Als een grondeigenaar of overheidsinstantie echter tegenwerkt, kan het jaren duren voordat zo'n veloroute er komt; kijk maar naar de voie verte van Duinkerke naar de Belgische grens. Dus zal ik hier in 2017 terugkeren om te zien of er dan al iets gebeurd is.
De resterende uren van deze dag gebruik ik om de bestaande jaagpaden te onderzoeken, de grindpaden die daar parallel aan lopen en andere mogelijke fietsopties in het dal van de Maas. Soms zien die paden er redelijk begaanbaar uit.
 
Grindweg bij Champneuville
Helaas eindigen die grindpaden altijd ergens in een weiland of bij een op zich niet onaardig moestuintje.
 
Moestuin bij Champneuville
Het Franse platteland is weerbarstig, maar heeft ook zijn charmes.
 
Maasvallei bij Bras-sur-Meuse
Erf van verzamelaar bij Champneuville

's Avonds begin ik aan de lange treinreis van Verdun naar Leiden, die ik hier beschreven heb.

 
Het vervolg van dit veldwerk, in het voorjaar van 2017, is hier te lezen.